Buiten zwerven – Wat ik nog niet wist van sneeuwgorzen…

De Kwade Hoek, op de Kop van Goeree, is een uitstekende plek om sneeuwgorzen te zien. Vanaf december zijn ze er vaak in grote groepen aan te treffen. Vandaag ben ik weer naar ze op zoek gegaan.
Het was bepaald geen vriendelijk weer. De wind was stormachtig, en ondanks de 11 graden Celsius was het waterkoud.

Ik weet waar ik de sneeuwgorzen kan vinden. Op de zeekraalvelden, waarvan er steeds meer te vinden zijn in de Kwade Hoek. Het merkwaardige van dit gebied is dat het groeit, ondanks de heftige invloed van hoge waterstanden. In het winterhalfjaar, en zeker als het springtij is en de wind uit het noordwesten staat, worden er regelmatig hele stukken strand en jong duin weggeslagen. Toch verandert dit landschap van een uitgestrekte strandvlakte in een afwisseling van jonge duinen, begroeid met helmgras, en stukken zeekraal, die bij hoogwater onderlopen. In die zeekraal zijn de sneeuwgorzen, vaak samen met grote groepen fraters, te vinden. Ook langs het vloedmerk scharrelen ze graag rond.

Ik loop deze middag tegen het zonlicht in. Dat helpt me niet op tijd de sneeuwgorzen te zien. Het lage licht van de benevelde zon zet de natte vlakte in een helle gloed, waar ik met toegeknepen ogen doorheen dwaal. Als ik de sneeuwgorzen op een paar meter genaderd ben, vliegen ze in een grote groep op; ik schat zo’n vijftig stuks, maar het kunnen er ook tachtig zijn. De groep vliegt namelijk nooit in één keer op. Als ze opvliegen, is het net of er een tapijt opgerold wordt. Steeds meer gorzen vliegen op tot zich een dichte, snel zwenkende, druk kwetterende groep vormt, die meestal snel weer invalt.

Om goed de sneeuwgorzen te kunnen zien, kijk ik waar ze precies invallen. Redelijk dichtbij, dit keer. Ik loop met een boog om de groep heen, en benader de plek waar ze ongeveer moeten zitten, met het matte zonlicht nu in m’n rug. De groep kruipt al fouragerend in hoog tempo door de zeekraal, dus in een paar minuten zitten ze tientallen meters verder. Ze scharrelen tussen de zeekraalplanten, waar ze met hun bonte kleed, dat vooral uit bruine, witte en zwartachtige tinten bestaat, niet opvallen. Maar zoals voor veel noordelijke vogelsoorten geldt, zijn ze redelijk dicht te benaderen.

Uiteindelijk krijg ik de groep in het oog. Ik neem de tijd om ze te fotograferen en door de verrekijker aandachtig hun gedrag te bestuderen. Raar genoeg zie ik nu pas, na zo vaak sneeuwgorzen gezien te hebben, wat ik nooit eerder wist van sneeuwgorzen: ze lópen, in plaats van te hippen. Vinken bijvoorbeeld, of andere gorzen, verplaatsen zich door te hippen: met twee poten tegelijk een sprongetje maken. Check de vinken in je tuin maar. Sneeuwgorzen lópen, soms vechtend tegen de wind, tussen de zeekraal over het zilte zand. Op onderstaande foto’s is het goed te zien. Het heeft wel iets parmantigs en dappers tegelijk, zeker als je bedenkt dat die kleine beestjes windkracht 6 voor hun kiezen krijgen.

Als ik dichtbij kom, vliegt de hele groep op, om even verder weer tussen de zeekraal te duiken, waar hun ijverige gescharrel weer van voren af aan begint. Ik scharrel ook verder, tussen stuifduintjes en zeekraal, tot de schemer invalt. En kaarslicht, een Jägermeister en de warmte van een gezellig huis lonken in het oosten.

Dit bericht werd geplaatst in Belevenissen, Buiten zwerven en getagged met , , . Maak dit favoriet permalink.

Plaats een reactie